6 september 2006
De dag dat je voorgoed je ogen sloot.
Je hebt gevochten, op jouw manier, tegen je ziekte.
Maar ook tegen de ziekte van mama, die jullie liefde voor elkaar overschaduwde.
Die onze jeugd bijzonder moeilijk maakte.
Hoeveel pijn moet het gedaan hebben, om je vrouw te zien wegglijden.
En er niets aan te kunnen doen.
Hoe lastig moet dit geweest zijn,
met 5 kinderen om voor te zorgen.
En ook: hoeveel moed, draagkracht en doorzetting, moet je gehad hebben.
Je was een keikop. Je deed de dingen op jouw manier. Ik ook.
Je was man van. Ik ben vrouw van. Alleen heb jij nooit mijn wederhelft mogen ontmoeten.
Je was (bent) vader. Ik ben mama. Alleen zullen Abel & Astor jou enkel van op foto kennen. Telkens als ik hen papa hoor zeggen tegen Dries, denk ik aan jou.
Ik besef dat je je best deed.
En niets meer dan dat kon doen.
En ik vergeef je.
Ik ben dankbaar voor de intense laatste maanden.
Van zorgen. Van verzorgen.
Van tranen. Van vloeken. Van pijn.
Van delen. Van verdelen.
Van stilte.
Van ‘zijn’.
Van praten. Van lezen. Ik herinner me nog, dat ik je ‘mijn gedichten’ gaf, omdat ik niet kon uitspreken, wat ik al schrijven wel kon.
De woorden die je meegaf op je afscheidsprentje, blijven mij bij:
“Ik heb gelukkig geleefd.
Of beter gezegd: gelukkig heb ik geleefd.
Het was soms iets te veel voor een ander.
Soms iets te veel voor mezelf.
Ik weet wie ik liefhad.
Wie mij leefheeft, weet het ook.
Het ga jullie allen goed.”
Je geloofde niet. Dus ook niet in ‘iets’ na de dood. Wie weet, als ik dat wel doe, komen we elkaar toch ooit nog eens tegen.
papa.